Thematische collectie: Kindertransporten 'Joodse kinderen in kamp Vught' - Interviews (2003) en documentaires (2007)

http://lod.ehri-project-test.eu/units/nl-003006-easy_collection_2-urn_nbn_nl_ui_13_ysp4_eo an entity of type: Record

Thematische collectie: Kindertransporten 'Joodse kinderen in kamp Vught' - Interviews (2003) en documentaires (2007) 
Thematische collectie: Kindertransporten 'Joodse kinderen in kamp Vught' - Interviews (2003) en documentaires (2007) 
Op 6 en 7 juni 1943 vertrokken twee treinen met Joodse kinderen uit kamp Vught. Alle kinderen onder de 16 moesten weg, hun moeders mochten mee. Er werd gezegd dat ze naar een speciaal kinderkamp in de buurt zouden gaan. Maar de treinen gingen naar het doorgangskamp Westerbork. En vervolgens naar Sobibor in Polen. De bijna 1300 joodse kinderen werden hier vrijwel direct na aankomst om het leven gebracht. Januari 2003 werden acht interviews van elk 2 uur afgenomen met nabestaanden van deze kindertransporten. De geïnterviewden werd gevraagd naar: - hun leven voor de oorlog - begin van de oorlog, verwachtingen - razzia’s - waar ze waren toen ze opgehaald werden en hoe dat ging - Hollandsche Schouwburg - over hun aankomst en registratie in Kamp Vught c.q. Durchgangslager Herzogenbusch - het dagelijks leven in Kamp Vught - de kindertransporten - hoe ze verder de oorlog doorkwamen - na de bevrijding, terugkeer Zeven van de geïnterviewden, mensen die de kampen overleefden, vertellen het verhaal van de kinderen – en van zichzelf. De geïnterviewden waren, behalve Jules Schelvis en Dave Furth, direct betrokkenen bij de kindertransporten vanuit Vught van 6 en 7 juni 1943 naar Sobibor. Jules Schelvis vertelt over Sobibor zelf en hoe hij kampen en getto’s in Polen overleefde (in ‘Eindpunt Sobibor’). Twee van hen zijn kinderen die niet mee hoefden. De een, Ernst Verduin, omdat hij ziek was en de ander, Koos Valk, omdat hij uit een groot gezin afkomstig was. Twee vrouwen, Lotty Huffener-Veffer en Kitty Andriesse-Wurms, vertellen over hun zusje en ouders respectievelijk moeder die met het kindertransport gingen. Zij blijven achter in Vught en gaan met een van de laatste transporten in september 1944 via Auschwitz naar een werkkamp waar zij voor Telefunken werkten. Een vrouw, Anny Sulzbach, vertelt (in ‘Moeder en kind’) hoe moeilijk het leven in het kamp was voor haar tweejarig dochtertje en hoe ziek de kinderen waren van heimwee en ellende. Zij gaan met het kindertransport, maar worden in Westerbork uit de trein gehaald. Een man, Jacques Furth, vertelt (in ‘Het kind dat moest onderduiken’) hoe opgelucht hij is dat zijn zoon is ondergedoken. Zijn vrouw, die de kampen niet overleefde en zijn zoon, Dave Furth, op latere leeftijd, verwijten hem dat hij het kind niet bij zich heeft gehouden. Het wetenschappelijk belang van deze getuigenissen is groot. Er zijn weinig ooggetuigenverslagen van de kindertransporten uit Vught, die gelden als een zeer uitzonderlijke gebeurtenis in de geschiedenis van de Jodenvervolging in Nederland. De achtergrond van de rigoureuze beslissing om in één keer alle kinderen te deporteren ligt in de aard van kamp Vught. Concentratiekamp Vught was tijdens de Tweede Wereldoorlog het enige SS-concentratiekamp buiten Nazi-Duitsland en het door Duitsland geannexeerde gebied. Mannen, vrouwen en kinderen werden in aparte barakken geplaatst, in tegenstelling tot in Polizeiliches Durchgangslager Westerbork waar de Joodse gezinnen bijeen konden blijven. Binnen het brute kampregime in het Joodse deel van kamp Vught waren kinderen het meest kwetsbaar; ze zorgden voor veel ziekten en – in de ogen van de SS’ers – overlast. Dit heeft waarschijnlijk een rol gespeeld in de plotselinge deportatie. Naar voren komt dat alle geïnterviewden van hun familieleden gescheiden werden zodra ze in Durchgangslager Herzogenbusch kwamen. Vanaf dat moment is men op zichzelf aangewezen. Communicatie met elkaar en met de buitenwereld is er nauwelijks tot niet. De geïnterviewden vertellen over de impact die de willekeur van kampleiding, de straffen, de uitsluiting, de angst op hen heeft maar ook vertellen zij over hoop, overlevingsdrang, menselijkheid en vriendschappen die het mede mogelijk maakte dat ze het, toen onvoorstelbare, overleefden. Geschreven primaire bronnen van de uitzonderlijke gebeurtenissen rond de kindertransporten zijn er weinig. Het betreft vooral dagboekfragmenten (zoals die van David Koker en Klaartje Walvisch) en een enkele bron zoals de brief van de Joodse kampleiding met de slechte tijding. Geschreven secundaire bronnen vinden we in naoorlogse getuigenissen. Mondelinge secundaire bronnen zijn zeldzaam en uniek, omdat er nauwelijks overlevenden zijn. 

data from the linked data cloud