Onderzoek - Advocatuur in bezettingstijd
http://lod.ehri-project-test.eu/instantiations/nl-002896-mf1510019-nld an entity of type: Instantiation
Onderzoek - Advocatuur in bezettingstijd
Geschiedenis
Het onderzoek dat dr. J.P. Meihuizen tussen 2005 en 2010 verrichtte naar de Nederlandse advocatuur in bezettingstijd verkent de spanning tussen recht en ethiek in donkere tijden.
Zoals zoveel leidende ambtenaren bogen de rechterlijke macht en de balie van advocaten mee met de Nieuwe Orde. Illustratief is de reactie op het beroepsverbod voor Joodse advocaten in het voorjaar van 1941. De Nederlandse Advocaten Vereniging en de negentien Orden van Advocaten protesteerden niet. Men boog mee, omdat men meende niets te kunnen doen. Zo volgden advocaten de rechterlijke macht die reeds in het najaar van 1940 zonder teken van afkeuring het ontslag aanvaardde van Joodse rechters, onder wie de president van de Hoge Raad mr. L.E. Visser. De advocatuur als geheel heeft niet uitgeblonken in openlijk verzet tegen Duitse maatregelen: men voerde geen principiële verweren. Het karakter van de professie en de verantwoordelijkheden die daarmee samenhingen, lieten de advocatuur slechts smalle marges. Leidend beginsel voor advocaten is om voor iedere afzonderlijke cliënt - en niet in dienst van enig ander belang - het beste te bewerkstelligen. Dit cliëntenbelang vormde een belangrijke beperking om zich principieel op te stellen en zich tegen een totalitair en onverzoenlijk systeem teweer te stellen. In individuele gevallen was het niet de juridische bijstand maar buitenjudiciële hulp, zoals eten en rookwaar de gevangenis binnensmokkelen, die geboden kon werden. Oneigenlijke activiteiten voor een advocaat, zoals ook aangewend bij het ariseren van Joden, het zogenaamde “calmeyeren”. Met leugen en bedrog wisten advocaten als A.N. Kotting en J. van Proosdij honderden Joden te ‘ontjoodsen’ en het leven te redden. Ook bij de toewijzing van een plaats in het Joodse elitekamp Barneveld hebben niet-Joodse advocaten een actieve rol gespeeld. Een aantal advocaten was lid van de NSB. Sommigen van hen traden toe tot de rechterlijke macht en maakten snel carrière, werden op hoge posities benoemd en werkten er aan mee om de Duitse greep op het justitiële apparaat te verzekeren. De Utrechtse advocaat Van Genechten werd procureur-generaal in Den Haag, de Haarlemse advocaat De Rijke in Arnhem en de Alkmaarse advocaat Van Leeuwen in Den Bosch. De NSB-advocaten waren bijna allen lid van het nazistische Rechtsfront, dat in de balie echter geen voet aan de grond kreeg. De balie is niet genazificeerd via een landelijke, overkoepelende nazistische Advocatenkamer. De naoorlogse zuivering van de balie was een oncontroleerbare interne aangelegenheid van advocaten door advocaten. Men heeft het zich gemakkelijk gemaakt door discussies over uitgangspunten en normen te vermijden en slechts twee formele criteria te hanteren die met de beroepspraktijk van de advocaat weinig van doen hadden. Die criteria waren het lidmaatschap van de NSB of aanverwante organisatie dan wel een functie bij de liquidatie van een vereniging of stichting die de bezetter onwelgevallig was. Van hoor en wederhoor was nauwelijks sprake; de zaken werden als ‘hamergevallen’ afgedaan. Ondanks deze schrijnende tekorten van het onderzoek naar de advocatuur en van de procedure, gold de zuivering als geslaagd, omdat zij zeer snel is verlopen. Die snelheid mag bij zo’n gemankeerde procedure nauwelijks verrassend heten. Daarbij komt dat reeds in de jaren vijftig en zestig geschrapte, ‘foute’ advocaten mochten herintreden. Meer dan de helft van de ruim tweehonderd Joodse advocaten heeft de oorlog overleefd en dat kwam deels door de hulp van hun confrères, maar toch vooral doordat zij zelf de bui vroegtijdig zagen hangen en op tijd waren gevlucht of ondergedoken. Ongeveer veertig advocaten die daadwerkelijk verzet hebben gepleegd tegen de Duitse bezetter hebben dit met hun leven moeten bekopen. Van hen was een derde Joods. Omslag van het boek"Smalle marge".
Zoals zoveel leidende ambtenaren bogen de rechterlijke macht en de balie van advocaten mee met de Nieuwe Orde. Illustratief is de reactie op het beroepsverbod voor Joodse advocaten in het voorjaar van 1941. De Nederlandse Advocaten Vereniging en de negentien Orden van Advocaten protesteerden niet. Men boog mee, omdat men meende niets te kunnen doen. Zo volgden advocaten de rechterlijke macht die reeds in het najaar van 1940 zonder teken van afkeuring het ontslag aanvaardde van Joodse rechters, onder wie de president van de Hoge Raad mr. L.E. Visser. De advocatuur als geheel heeft niet uitgeblonken in openlijk verzet tegen Duitse maatregelen: men voerde geen principiële verweren. Het karakter van de professie en de verantwoordelijkheden die daarmee samenhingen, lieten de advocatuur slechts smalle marges. Leidend beginsel voor advocaten is om voor iedere afzonderlijke cliënt - en niet in dienst van enig ander belang - het beste te bewerkstelligen. Dit cliëntenbelang vormde een belangrijke beperking om zich principieel op te stellen en zich tegen een totalitair en onverzoenlijk systeem teweer te stellen. In individuele gevallen was het niet de juridische bijstand maar buitenjudiciële hulp, zoals eten en rookwaar de gevangenis binnensmokkelen, die geboden kon werden. Oneigenlijke activiteiten voor een advocaat, zoals ook aangewend bij het ariseren van Joden, het zogenaamde “calmeyeren”. Met leugen en bedrog wisten advocaten als A.N. Kotting en J. van Proosdij honderden Joden te ‘ontjoodsen’ en het leven te redden. Ook bij de toewijzing van een plaats in het Joodse elitekamp Barneveld hebben niet-Joodse advocaten een actieve rol gespeeld. Een aantal advocaten was lid van de NSB. Sommigen van hen traden toe tot de rechterlijke macht en maakten snel carrière, werden op hoge posities benoemd en werkten er aan mee om de Duitse greep op het justitiële apparaat te verzekeren. De Utrechtse advocaat Van Genechten werd procureur-generaal in Den Haag, de Haarlemse advocaat De Rijke in Arnhem en de Alkmaarse advocaat Van Leeuwen in Den Bosch. De NSB-advocaten waren bijna allen lid van het nazistische Rechtsfront, dat in de balie echter geen voet aan de grond kreeg. De balie is niet genazificeerd via een landelijke, overkoepelende nazistische Advocatenkamer. De naoorlogse zuivering van de balie was een oncontroleerbare interne aangelegenheid van advocaten door advocaten. Men heeft het zich gemakkelijk gemaakt door discussies over uitgangspunten en normen te vermijden en slechts twee formele criteria te hanteren die met de beroepspraktijk van de advocaat weinig van doen hadden. Die criteria waren het lidmaatschap van de NSB of aanverwante organisatie dan wel een functie bij de liquidatie van een vereniging of stichting die de bezetter onwelgevallig was. Van hoor en wederhoor was nauwelijks sprake; de zaken werden als ‘hamergevallen’ afgedaan. Ondanks deze schrijnende tekorten van het onderzoek naar de advocatuur en van de procedure, gold de zuivering als geslaagd, omdat zij zeer snel is verlopen. Die snelheid mag bij zo’n gemankeerde procedure nauwelijks verrassend heten. Daarbij komt dat reeds in de jaren vijftig en zestig geschrapte, ‘foute’ advocaten mochten herintreden. Meer dan de helft van de ruim tweehonderd Joodse advocaten heeft de oorlog overleefd en dat kwam deels door de hulp van hun confrères, maar toch vooral doordat zij zelf de bui vroegtijdig zagen hangen en op tijd waren gevlucht of ondergedoken. Ongeveer veertig advocaten die daadwerkelijk verzet hebben gepleegd tegen de Duitse bezetter hebben dit met hun leven moeten bekopen. Van hen was een derde Joods. Omslag van het boek"Smalle marge".
Onderzoek - Advocatuur in bezettingstijd