Ministerie van Economische Zaken. Belgische Diamantsector tijdens de Tweede Wereldoorlog
http://lod.ehri-project-test.eu/instantiations/be-002125-be_a0510_0iii_0283-nld-be_a0510_001388_005312_dut_nld an entity of type: Instantiation
Ministerie van Economische Zaken. Belgische Diamantsector tijdens de Tweede Wereldoorlog
Archieven betreffende de Belgische diamantsector tijdens de Tweede Wereldoorlog waaronder het archief van de Diamantcentrale-Diamantcontrole en van de Bedrijfsgroepering Diamant
Diamantcentrale - Diamantcontrole Het Comité van secretarissen-generaal richtte tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de verschillende nijverheidssectoren warencentrales op. Deze centrales moesten naar het voorbeeld van de Duitse Reichsstellede productie en de rationele aanwending van de grondstoffen sturen. Ze controleerden de productie, de verkoop, de distributie en de consumptie in hun nijverheidstak. De producenten werden verplicht om zich aan te sluiten en via de betaling van lidgeld bij te dragen in de werkingskosten van de warencentrale. Voor de diamantsector werd een tweeledige instelling in het leven geroepen. Bij besluit van 30 januari 1941 werd een warencentrale opgericht in Brussel onder leiding van Albert Michielsen , en een controle-instelling, de Diamantcontrole genaamd. Deze laatste was gevestigd in de Pelikaanstraat nummer 62 te Antwerpen. Joseph Dewyspelaere werd aangesteld tot hoofd van de Diamantcontrole , Joseph van Rijkevorsel tot voorzitter van de bestuursraad en Henri Feyaerts tot bestuurder. In zijn studie"Meesters van het diamant. De Belgische diamantsector tijdens het nazibewin" schetst historicus Eric Laureys hoe de bezetter de Belgische administratie inschakelde bij de controle van de diamantmarkt. Hij beschrijft op gedetailleerde wijze hoe de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog de Belgische diamantindustrie die in Antwerpen geconcentreerd was, grondig reorganiseerden met het oog op een systematische plundering. De roof begon al onmiddellijk na de bezetting met de opening door het Devisenschutz-kommando(DSK) van een 700-tal kluizen van gevluchte joodse diamantairs. Nog voor eind juni 1940 wist de bezetter op die manier beslag te leggen op ruim 32.000 karaat diamanten. Niet alle joodse diamantairs waren evenwel gevlucht. Veel fabrikanten en diamantbewerkers bleven in Antwerpen in de hoop dat de Duitsers, net zoals in 1914-1918, de Belgische diamantnijverheid zouden gedogen. Zij werden in juli 1940 verplicht om hun voorraden diamanten (type, hoeveelheid, waarde in frank en bewaarplaats) aan te geven bij het DSK. Wie zich niet aan de aanmeldingsplicht hield, riskeerde een boete of internering, en verbeurdverklaring van de niet aangemelde waren. Eind 1940 moesten de diamantvoorraden opnieuw worden aangegeven, maar nu bij de Diamantkontrollstelledie in augustus 1940 was opgericht. Begin '41 werd de Diamantcentrale opgericht, evenals de Diamantcontrole, die de rol overnam van de Diamantkontrollstelle. Verordening nr. 2 van de Diamantcentrale stipuleerde dat"ieder onder de Diamantcentrale ressorteerende ondernemin" (in de praktijk ging het om alle"ondernemers, verwerkers, in- en uitvoerders van en handelaars in diamant met inbegrip van degenen die zich met de financiering van diamanten bezig hielden of diamant in pand name" ) verplicht was om zich in een door de Diamantcontrole gehouden register te laten inschrijven. Ongeveer 1600 fabrikanten, handelaars en arbeiders, joden en niet-joden, werden officieel ingeschreven op de lijsten van de Diamantcontrole. De ingeschreven diamantairs waren verplicht om hun voorraden alsook al hun handelingen - iedere"aankoop, verkoop, levering, gebruik, verbruik, bewerking, verwerking, verpanding of in commissiegeven van diaman" - aan de Diamantcontrole te melden. De Duitse bezetter slaagde er met andere woorden in om dankzij de Belgische medewerking een accuraat beeld te krijgen van de aard en de lokatie van de bestaande diamantreserves. Midden november 1941 ging de bezetter nog een stap verder en werd de verplichte deponering van geslepen diamant verordend. Diamanthandelaars moesten hun stenen in verzegelde omslagen afgeven. In ruil kreeg men een depotbewijs waarop vermeld stond dat de eigenaar verantwoordelijk bleef voor zijn diamanten, óók in geval van nalatigheid door de bedienden. De diamantairs werden verplicht deze kwitantie te ondertekenen. De verhandeling van geslepen diamanten kon voortaan enkel nog gebeuren door bemiddeling van erkende makelaars. Ondanks het feit dat de bezetter de Belgen verzekerde dat de gedeponeerde diamanten niet in beslag zouden worden genomen, had de verplichte inbewaringgeving een zeer negatief effect. De activiteit in de sector stagneerde. Er werden nauwelijks nog ruwe diamanten verwerkt omdat men vreesde dat de geproduceerde geslepen diamanten ook zouden moeten worden ingeleverd. De Duitse druk op de sector werd in de loop van de volgende maanden verder opgevoerd. Op 25 februari 1942 werd de verplichte inbewaringgeving van geslepen diamant uitgebreid naar ruwe diamant. Deze maatregel gaf de diamantsector de genadeslag. In het voorjaar van 1942, op het moment dat alle diamanten veilig bij de Diamantcontrole in bewaring waren, ging de Duitse bezetter uiteindelijk over tot de liquidatie van de joodse diamantondernemingen. In april 1942 werd aan de joodse ondernemingen die bij de Diamantcontrole ingeschreven waren, meegedeeld dat zij vóór 1 juni 1942 zouden worden geliquideerd. Op basis van de lijsten van de Diamantcontrole werd een lijst van 1351 te liquideren joodse ondernemingen overgemaakt aan William Frensel, Verwaltervan de joodse diamantondernemingen. De joodse diamantairs moesten eigenhandig hun zaak kelderen door de schrapping bij het handelsregister aan te vragen. Hun gedeponeerde diamanten werden door Frensel bij de Antwerpse Diamantbank gerecupereerd. De liquidering van de joodse ondernemingen in het voorjaar van 1942 luidde tevens het begin in van de massale deportatie van de nog aanwezige joodse diamantairs. De 'Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de joodse ondernemingen van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945' berekende dat in de periode van 10 mei 1940 tot 31 augustus 1944 in totaal zo'n 13.000 karaat geslepen diamanten en 79.000 karaat ruwe en industriediamant ter waarde van minstens 72 miljoen Belgische frank behorend aan joodse diamantairs in België ontvreemd werd. Na de bevrijding werd komaf gemaakt met de oorlogsinstellingen die in de loop der jaren steeds meer in de greep gekomen waren van de bezetter en van zijn collaborateurs, en die in de ogen van de bevolking verworden waren tot een machtsinstrument van de vijand. De Besluitwet van 5 mei 1944, gepubliceerd in de Londense versie van het Staatsblad van 1 september 1944, verklaarde de hele rist oorlogsinstellingen, waaronder de warencentrales, nietig. De kopstukken van de diamantinstellingen werden na de oorlog in staat van beschuldiging gesteld. Uiteindelijk werd Dewyspelare in juli 1947 van rechtsvervolging ontslagen; Michielsen en Van Ryckevorsel werden wel door de krijsgraad in Antwerpen gedagvaard, maar vrijgesproken (april 1950). Het Syndicaat der Belgische Diamantnijverheid en de Vereniging der Belgische Diamantnijverheid (tot 1 januari 1941), het Belgisch Diamant Verbond (januari 1941-juli 1941), de (Zelfstandige) Bedrijfsgroepering Diamant (juli 1941-mei 1944) en de Bedrijfsraad van de Belgische Diamantnijverheid en -handel (18 januari 1945-februari 1946).Voor 10 mei 1940 waren er in de Belgische diamantnijverheid twee patroonsorganisaties actief. Enerzijds het Syndicaat der Belgische Diamantnijverheid (SBD), een neutrale en open organisatie waar ook joodse patroons welkom waren, gevestigd in de Lange Herentalsestraat, nummer 99 te Antwerpen. Het SBD was in 1927 in de plaats gekomen van de Belgische Juweliersvereniging (BJV), de belangrijkste en oudste patroonsorganisatie. Anderzijds de Vereniging der Belgische Diamantnijverheid (VBD), een patroonsvereniging die in 1936 gegroeid was uit de Algemene Christelijke Vereniging der Belgische Diamantnijverheid (ACVD) en vooral kleine katholieke fabrikanten uit de Kempen vertegenwoordigde. Ondanks de openlijke vijandigheid die heerste tussen de twee verenigingen vormden zij zich begin januari 1941 onder Duitse druk om tot één enkele beroepsorganisatie voor de diamantnijverheid en -handel onder de benaming Belgisch Diamant Verbond (BDV), gevestigd in de Lange Herentalsestraat 99. Het SBD bleef in feite bestaan, maar wijzigde zijn statuten, veranderde van naam en nam alle leden van het VBD op. In juli 1941 kreeg het Belgisch Diamantverbond het statuut van bedrijfsgroep. Bij besluit van 22 juli 1941 werd op grond van de besluiten van 10 februari en van 5 maart 1941 tot ordening van het bedrijfsleven, de Bedrijfsgroepering Diamant opgericht. Alle leden van het Belgisch Diamant Verbond werden in de Bedrijfsgroepering Diamant opgenomen en het volledig activa en passiva van het BDV ging over in handen van de bedrijfsgroepering. De bedrijfsgroepering nam ook de diamanthandel over."[Er] werd bepaald dat [vanaf 1 september 1941] de drie nog bestaande diamantbeurzen de handelsafdeling van de groepeering zullen worden en [dat] deze lokalen voortaan uitsluitend voorbehouden aan de leden der groepeering, door ons beheer in huur moeten genomen worden" De voorzitter van de Diamantclub, Frans van Elsen nam de leiding waar van de Bedrijfsgroepering Diamant tot aan zijn overlijden op 17 oktober 1942. Hij werd opgevolgd door Frans Raeymaekers. Het besluit van 22 juli 1941 stipuleerde dat"bij de Bedrijfsgroepeering Diamant worden aangesloten: alle natuurlijke en rechtspersonen, die zich bezighouden met de voortbrenging, de bewerking, de verwerking of de verhandeling van diamant of aanverwante goederen, de makelaars en eigenwerkmakers inbegrepen (met uizondering nochtans van de juweliers), en die als dusdanig houder zijn van een definitief bewijs van inschrijving in het door de Diamantcontrôle gehouden registe". In de praktijk telde de Bedrijfsgroepering een 2000-tal leden, waarvan 60 percent joods was. Alleen Vlaamse fabrikanten waren stemgerechtigd, joden niet. Zij konden lid zijn zolang er geen oplossing was voor de jodenkwestie. In juli 1942 werden de beurslokalen in beslag genomen door het Nationaal Werk voor Arbeidsbemiddeling. Vanaf 13 augustus 1942 viel de werking van de Bedrijfsgroepering Diamant stil. Net zoals de warencentrales werden de bedrijfsgroeperingen nietig verklaard door de wet van 5 mei 1944. De Besluitwet van 16 november 1944 verving de bedrijfsgroeperingen door bedrijfsraden: de Bedrijfsgroepering Diamant maakte plaats voor de Bedrijfsraad van de Belgische Diamantnijverheid en -handel (Conseil professionnel de l'Industrie et du Commerce diamantaires). De Bedrijfsraad ging van start op 18 januari 1945. Hij bestond uit negen vertegenwoordigers van de handelaars, makelaars en fabrikanten en werd voorgezeten door Charles Somers, de waarnemende voorzitter van het Syndicaat der Belgische Diamantnijverheid. Het uitvoerende orgaan van de Bedrijfsraad, het beroepssecretariaat, bestond uit een directeur (Lucien May), afdelingssecretarissen en personeel, allen benoemd door de minister van Economische Zaken. Zij stonden o.a. in voor het inschrijven van de ondernemingen uit de sector en voor de uitvoering van wettelijke bepalingen. De Bedrijfsraad van de Belgische Diamantnijverheid en -handel was geen lang leven beschoren. De raad werd reeds begin februari 1946 opgeheven. Het secretariaat bleef wel nog actief tot 31 juli '46. De Antwerpse DiamantbankSpeciale diamantbank, in juni 1937 ontstaan uit de Comptoir Diamantaire Anversois , die samen met de Amsterdamse Bank voor België tijdens de bezetting instond voor de financiering van de aankopen van het Diamantbureau. Het Diamantbureau was het derde 'diamantorganisme' (naast de Diamantcentrale en -controle). Deze zelfstandige openbare instelling werd op 14 juni 1941 opgericht met als opdracht"diamant en aanverwante goederen te koopen, te verkoopen, te ruilen, in commissie en in pand te geven, te bewerken, te doen bewerken of op te slaa". Het Diamantbureau was dus een centraal verkoopbureau. Joseph Dewyspelaere die ook al hoofd van de Diamantcontrole was, werd aangesteld tot directeur. Het Diamantbureau was gevestigd op de Graanmarkt nummer 2 te Antwerpen. Belgian Tool Company s.a.Fabrikant van werktuigen in diamant "Industrial diamonds for all mechanical purpose"), gevestigd in de Leopoldstraat 55 te Mechelen. Import- en exportbedrijf van Maria De WaeleDit bedrijf was gevestigd in de Deurnestraat 11 te Mortsel. Kriegsverwaltungsrat Tidemann-Ulrich Lemberg (Feldkommandantur 520 Antwerpen)De Duitse diamantpolitiek in België was de verantwoordelijkheid van de Oberfeldkommandatur 672 Außenstelle, die op 31 mei 1940 in Antwerpen opgericht was en zetelde in het gebouw van het Crédit Anversois in de Korte Gasthuisstraat 36. Op 1 december 1940 werd de Oberfeldkommandantur 672 Außenstelle Antwerpenopgeslorpt door de Feldkommandantur 520die van Hasselt naar Antwerpen werd overgeplaatst en het gebouw van de Diamantclub in de Pelikaanstraat 37 als residentie koos. Historicus E. Laureys geeft in zijn studie"Meesters van het diaman" een organogram van de FK 520 Antwerpenen gedetailleerde biografische informatie over de belangrijkste Duitse ambtenaren, waaronder Kriegsverwaltungsrat Tidemann-Ullrich Lemberg, een Hamburgse bedrijfsrevisor die in augustus 1940 aangesteld werd tot bijzonder gevolmachtigde voor de diamanthandel en de diamantindustrie. Commissariaat voor Prijzen en LonenDienst ressorterend onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken, opgericht op 20 augustus 1940 om een evenwicht tussen prijzen en lonen tijdens de Tweede Wereldoorlog na te streven. Onderzoekscommissie van Diamanthandel en -nijverheidZuiveringscomité opgericht op 6 september 1944 (dus amper twee dagen na de bevrijding van Antwerpen) door een handvol leden van de Diamantclub om onderzoek te verrichten naar de handelingen van de personen die zich tijdens de bezetting van het bestuur van de Diamantclub meester gemaakt hadden. Dit comité onder leiding van ene Pierre Colbert, een bescheiden makelaar, kreeg op 11 september 1944 van de Diamantclub het statuut van Onderzoekscommissie van Diamanthandel en -nijverheid. De Onderzoekscommissie had een kantoor in de Diamantclub waar elke voormiddag klachten ingediend konden worden tegen personen die zich schuldig hadden gemaakt aan collaboratie. Krijgsauditoraat AntwerpenIn Antwerpen werd de berechting van incivisme geleid door krijgsauditeur L. Diercksens. Voor gevallen van collaboratie in de diamantsector werd hij bijgestaan door eerste substituut-krijgsauditeur Henri Schoonen en substituut-krijgsauditeur Louis Joris, en vanaf 1946 door substituut-krijgsauditeur Jacques Portaels. Accountant-belastingconsulent Marcel Stradling werd aangezocht om een expertiseverslag over de sector op te stellen.
Ministerie van Economische Zaken. Belgische Diamantsector tijdens de Tweede Wereldoorlog